Politieblog vanuit een zaak in Didam: ‘Vergeet me niet…’
Geplaatst op 5 januari 2017, om 15:08 uurDIDAM – ‘Iemand moet hem toch missen en weten wie hij is? En iemand moet toch hopen dat hij thuiskomt op een dag? Hoe kun je nou zo lang dood en begraven liggen zonder een steen met je naam erop?’ Henrieke Schoonekamp vertelt over een onbekende dode, van wie ze hoopt dat zijn identiteit ooit bekend wordt.
Een waterige winterzonnetje schijnt en het is aangenaam warm in de dienstbus. Luidkeels vals meezingend met de radio ben ik onderweg van de ene naar de andere inbraak om daar sporenonderzoek te doen.
‘Je vergeet me niet hé’
Ineens hoor ik iets. Klop klop. Ik zet de radio zachter. Hoorde ik dat nou echt? En dan opnieuw: Klop klop. Ik besef me ineens waar ik ben. Vlakbij het kerkhof in Didam. En ik realiseer mij dat ik het geklop alleen in mijn verbeelding hoor. Als ik dichterbij kom, hoor ik nog een keer geklop en ook een stem: ‘Hier ben ik! Je vergeet me niet hè.’ Ik rijd wat zachter langs het kerkhof en zeg hardop: ‘Nee, ik vergeet je niet.’
Op dit kerkhof ligt al meer dan twintig jaar een onbekende begraven. In 1992 is hij in Didam onder de trein gekomen en toen is alles gedaan om te weten te komen wie deze man is. Dat is niet gelukt.
NFI
Jaren later, nu een paar jaar geleden, sta ik hier op datzelfde kerkhof, met een graafmachine, een tent, een archeoloog en een antropoloog van het Nederlands Forensische Instituut (NFI) en veel collega’s. We proberen het opnieuw. Er zijn nieuwe opsporingsmogelijkheden, we hebben meer kennis. Daarvoor moeten we exhumeren, het lichaam opgraven.
De graafmachine heeft de bovenste laag zand weggehaald, de laatste centimeters doen wij heel voorzichtig met de hand. Ik sta samen met de archeoloog in het graf. Als ik omhoog kijk zie ik mensen aan de rand van het graf staan. En besef ik dat er naar mij wordt gekeken, terwijl ik in een graf sta. Een rare gewaarwording.
Begraven
Als het lichaam van de onbekende man eruit is, wordt wat biologisch celmateriaal afgenomen. We fotograferen zijn kleding nogmaals, nu digitaal, en noteren de lichaamskenmerken die nog zichtbaar zijn. Daarna wordt hij weer netjes begraven. Een steen was er niet en komt er ook niet. Van het celmateriaal wordt een dna-profiel gemaakt en dit wordt vergeleken met de nationale en internationale dna-profielen in de dna-databank voor vermiste personen. Het levert helaas niks op.
Wie is hij?
Onuitstaanbaar vind ik dat. En ik niet alleen, want er zijn meerdere collega’s die deze onbekende man nog wel eens horen ‘kloppen’. Collega’s die in 1992 op het spoor stonden toen het net was gebeurd en collega’s die destijds betrokken waren bij het onderzoek naar zijn dood en zijn identiteit. Niemand is hem vergeten of zal hem vergeten. Omdat er nooit een antwoord is gekomen op de vraag wie hij is.Iemand moet hem toch missen en weten wie hij is? En iemand moet toch hopen dat hij thuiskomt op een dag? Hoe kun je nou zo lang dood en begraven liggen zonder een steen met je naam erop? Dat verdient niemand.
Ik rijd verder in de dienstbus. Er is nu niks wat ik nog kan doen om deze man een naam te geven. Hij zal blijven ‘kloppen’ en ik zal blijven bedenken of er misschien nieuw methoden zijn die we kunnen toepassen. En hopelijk komt er een dag dat hij niet meer ‘klopt’. Een dag dat er een steen met zijn naam op het graf staat. Een dag dat er ergens een familie niet meer in onzekerheid leeft over wat er met hem is gebeurd en waar hij is. Een dag dat ik langs het kerkhof rijd, zijn naam en ‘rust zacht’ zeg. Want vergeten wordt hij nooit.